quinta-feira, 4 de junho de 2009

Vrij zijn

Voorwoord en leeswijzer


Dit is een bijzonder document. Voor de schrijver dezes en voor de lezer. En ook de tekst laat zichzelf niet onberoerd. Alle drie staan op gespannen voet met zichzelf en elkaar, er zal nooit vrede zijn, laat staan tevredenheid.


Het is mijn studie naar dat wat mij het naaste bij staat: Vrij zijn. Door het schrijven alleen al wordt de afstand tot het onderwerp al enorm. Het zijn minimaal drie stappen van abstractie, (1) het is vrij zijn niet zelf maar gedachten daarover. Gedachten over ervaringen, gedachten over emoties. (2) Die gedachten worden onder-woorden-gebracht en vervolgens (3) ook nog eens opgeschreven in een woordbeeld. Dit maakt het schrijven een dans en een voortdurende vlucht. Dansend van woord naar woord, vluchtend naar dat wat er nog niet staat, of vluchtend van dat wat er ontstaat door het schrijven zelf, om zodra het onder woorden is gebracht, te blijven zoeken naar wat er nu ongezegd blijft of wat er nu gezegd wordt dat niet gezegd had moeten worden. De tekst wordt van-zelf-sprekend, keer op keer.


En dan wat doet de lezer ermee? Neemt hij het woordbeeld serieus? Lees hij wat er staat? Of geeft hij aan de woorden zijn eigen betekenis, daarmee de tekst zijn eigen wereld binnenslepend, zoals de holbewoner zijn prooi zijn grot binnensleept? Om het te verslinden? Of is het voor hem mogelijk om door de woorden heen de vrieskou te ervaren die over de hoogvlakte raasde, toen de woorden werden neergeschreven, de woorden weer los te zingen van hun behoefte aan betekenis en is hij in staat om door de woorden heen de zijnservaring weer zelf op te roepen?


Om deze stappen van abstractie nog dieper uit te werken: De eerste stap is dat het document niet “vrij zijn” zelf is, maar een verwoording van gedachten, ervaring en gevoelens daarover. Een document is altijd en alleen maar een neerslag van gedachten over iets. Het-er-over-hebben is nooit het ding zelf, nooit het geval zelf. Hoe een ervaring op te roepen? Door slechts een paar woorden in een gedicht, zoals de dichters vermogen? Of door het construeren van een helder vertoog, zoals de beste filosofen dit konden? Teksten die door hun helderheid nog eeuwen blijven schijnen, niet direct helder voor een wereld die de teksten niet herkend omdat de ervaring te ver van hen afstaat. Of in hun helderheid misschien te pijnlijk is omdat het juist zo nabij is. Hoe deel je mee? Ik als schrijver aan jou en jij als lezer in de ervaring?


En dan worden al die ervaringen en gedachten, die maar zeer ten dele tekst zijn ook nog eens gevangen in woorden. Woorden gaan aan de haal met de realiteit van het zijn. Elk woord is een metafoor, met vage contouren van betekenis, bedoeling, effect die steeds in relatie met andere woorden zich tonen: woorden betekenen elkaar. Elk woord is daarbij een metafoor. Ze laten als elke metafoor een extra betekenis toe die er niet was, verhullen net de kwintessens, of misvormen het beeld van de ervaring, de emotie, de onmiddelijkheid. En dan, nog velen malen erger, van het spel van het zijn van het zijnde, de ontologische ervaring, maken ze het een spel van betekenis geven. Een van de vele methoden van gevangenneming die de mens zichzeff bedacht heeft, betekenis is belangrijker dan zijn. De lezer leest niet meer met aandacht voor de achterliggende gedachte, met gevoel voor de diepte van de ervaring, met liefde voor de doorleving van de emotie. De lezer wil weten wat de woorden in de tekst betekenen. De tekst wordt gebruikt om het zijn van het zijn te verhullen en vast te zetten en dat doen we door woorden alleen op te vatten als dingen die betekenis dragen en naar stukjes vastgezette werkelijkheid verwijzen. Dat we woorden nodig hebben om te verwijzen naar alles wat niet onder woorden gebracht kan worden, dus naar alles, wil niet zeggen dat woorden belangrijk zijn.  Ze zijn hooguit middel, woorden maken van alles iets “middel”matigs, ze zijn slecht middel en de schrijven wil ze zo graag doel maken, net zoals de lezer dat wil.  De schrijver schrijft, omdat hij van onder woorden brengen houdt, de lezer leest omdat hij graag verwoord ziet worden. Maar de tekst, als de duivel die hij is bijt zich in zijn eigen rode staart als de woorden ook nog kunnen worden gebruikt om niet te zeggen wat ze betekenen, zodat het niet onder woorden gebracht wordt, maar elk woord een deur wordt, die geopend mag worden.


De schrijver dezes gebruikt woorden zoals een dichter dat zou kunnen: slechts als stammelende verwijzing naar het onzegbare, via het zegbare die beiden tegelijkertijd voor iedereen volledig helder en “van-zelf- sprekend” zijn. Helder zijn. De demasque der schone schijn, die alleen maar omfloerst en gevangenneemt. De dingen mooier maken dan ze zijn maakt onhelder. En tegelijkertijd, voor wie deze tekst volkomen helder is, wordt het tijd dat hij hem gaat lezen. De lezer mag niet stilstaan bij de betekenis van elk woord, maar zal verder kunnen reizen met nieuwe bagage. En tegelijkertijd elke reiziger die niet echt stilstaat, komt geen stap verder.


Dus na een eerste abstractie van ervaring naar praten-over en van taal naar woord, is er nog een abstractie die gemaakt wordt en die zijn eigen dynamiek oproept, die van gesproken taal naar geschreven taal. Als de duivel al bestaat, dan is hij geboren in de tekst. Loerend vanuit het wit tussen de woorden op papier.


Gesproken woorden worden in de situatie van het gesprek gedragen door miljarden ervaringsfeiten die tegelijkertijd en synchroon elk woord een betekenis geven, ver voorbij wat er in een “woorden”-boek opgeschreven kan worden.


Geschreven woorden zijn woorden die onderwerp kunnen zijn van een grammatica en waarbij de woorden opgezocht kunnen worden in een woordenboek. Beide uitvindingen van (school)meesters die alles onder controle willen krijgen met de smoes dat het dan “overdraagbaar is”. Wat stammelend gezocht kan worden, wordt naar aller tevredenheid grammaticaal correct opgeschreven, gevangen genomen van hoofdletter tot punt. Vastgezet. Schrijven over vrij zijn is tegelijkertijd vrij zijn gevangen nemen. Althans als ik als schrijver niet oplet, als ik niet achterdochtig elke zin en woord heroverweeg en blijf overwegen. Als ik me niet laat meevoeren door de structuur van grammatica en netjes de woordenboek betekenis volg. Over vrij zijn schrijven, is geen lineair proces van beginnen bij het begin en eindigen bij het slot. Het is geen mooi en goed verhaal. Mooie verhalen zijn een deel van het probleem. Wij mensen houden van heldenverhalen. Elk verhaal heeft een held, die we net iets mooier voorstellen dan hij is en elk verhaal heeft een boef, die we net iets lelijker voorstellen dan hij is. Zo verdraaien we de wereld. Maar van de held een mens maken die lijkt op de boef en van de boef een mens maken die in een iets andere setting een held had kunnen zijn, en niet weer als verhaal, dat is de taak van deze tekst. Pas als de tekst verstoort, als hij boos maakt tijdens het lezen, als hij tegenstanders krijgt, als hij aan het lachen maakt, als hij onrust veroorzaakt in het gemoed, als de lezer over de tekst loopt na te denken, als de postmodern gaat roepen dat het ook anders kan zijn en de katholiek hem (ook de postmodern, maar in dit geval de tekst) in de ban gaat doen. Dan pas is er op mooie wijze geschreven over wat niet mooi kan zijn. Het beste document is een tekst die verzwegen wordt.


Het document zal steeds weer op andere plekken groeien en als het nodig is zullen stukken weer verdwijnen. Het is de spanning van de twee uitersten: alles wat gezegd kan worden, kan gezegd worden en tegelijkertijd ook niet. Het onzegbare kan verwoord worden als je de woorden niet serieus neemt en ze slechts als masker ziet, dat simpel weggenomen kan worden om het ware (meer ware) gezicht te tonen. Keer op keer.


Uiteindelijk zal er een versie zijn die gedrukt gaat worden. Het document is dan dood. Het gesproken woord maakt levend, de letter doodt.


Het schrijven vergt van mij, de schrijver het uiterste. Vrij zijn gaat om elke praktijk van gevangenneming zelf te ervaren, om deze praktijk dan zelf gevangen te nemen en onder woorden te brengen. Met het onmiddellijke en voortdurende risico dat het gevangschap onomkeerbaar is, plus de worsteling om er buiten te blijven nadat het waarneembaar is geworden. Nog los van het ontdekken van al de praktijken die mij al van voor mijn geboorte gevangen hadden genomen te ontdekken en daarvan los te komen, een vaak pijnlijk en bijna onmogelijk proces, omdat ik net als ieder mens verslaafd ben aan mijn eigen gedachten. Ten diepste zijn wij de slaaf van onze gedachten. Het opruimen van alle puinhopen van de flauwekul die ons is wijs gemaakt door generaties en beschaving ver voor ons en die met ouderlijke verboden en banden van sociale controle stevig ingesnoerd zijn, om dan onbevraagbaar te blijven rotten in de onzichtbare uithoeken van mijn zijn; is een pijnlijk proces.  Om dan, ontkomen aan de rotting en uitrustend van de zoveelste ontsnapping op de volgende heuveltop, uitgemaakt te worden voor de fool on the hill en opnieuw gevangen genomen te worden in definities door de slaven en de meesters van deze wereld. Mensen nu een maal in hun zelfverslaving, definities nodig hebben om de ander te kunnen overheersen. Uitgeput als een eendagsvlieg bij avondschemering. De slaaf minacht zijn meester omdat hij iets heeft dat hij niet kent en daarom begeert, en de meester minacht zijn slaaf omdat deze in zekerheid kan verblijven in een huis vol onzekerheden. Slechts weinigen zijn slaaf nog meester.


Voor de lezer van het document  is de opgave een paradox. Alleen als de lezer zelf al deze gedachten, ervaringen en emoties al heeft gehad, is deze tekst de aandacht waard. Door alle abstracties heen van reële ervaring naar platgeslagen woord zal de aandachtige lezer weer de ervaring willen meemaken.


Het vereist een open zijn naar ervaringen en een vrij zijn die de meest mensen ontgaat. Het vereist om elk ander mens te kunnen laten zijn in zijn zijn in gezamenlijk verbinding met het zijn van al het zijnde en ook het zijnde zelf. En alleen al deze zin vereist een miljoen woorden om slaaf en meester een glimp van vrij zijn te gunnen.


In dit document is er slechts een nagalm van wat vrij zijn vermag en het stelt hoge eisen aan de lezer, om te lezen wat er ook niet staat. Of zoals de dichter zei: lees maar wat er staat, er staat niet wat er staat. De meeste lezers zullen de tekst gevangen willen nemen, hem los willen zingen van de schrijver en van zijn zijn en van het zijn van het zijnde, er een project van herkenning in de eigen wereld van willen maken, al verkrachtend en moordend door de tekst willen trekken en dan in dispuut willen gaan om het eigen gekwetste zelfbeeld te willen projecteren op de schrijver. Of nog veelliever op de tekst zelf, want die kan niet terugpraten. Iets buiten jezelf willen laten bestaan dat anders is dan jezelf vergt vrij zijn en dat is nu juist wat de meeste mensen ontberen. Of de nieuwsgierige mens zal het lezen zoals hij de krant leest: hij is het die de eisen aan de tekst stelt, hoe durft de schrijver daarvan af te wijken! Tevreden als een tekst voldoet aan zijn eisen, tevreden als de schrijver keurig netjes voldoet aan alle eisen die aan een schrijver gesteld worden, boos als de tekst eisen aan hem gaat stellen. Woedend als de schrijver hem persoonlijk aanspreekt op zijn onbenulligheid. Het is zoals het beeld in de Openbaringen van Johannes de Doper: alleen hij die het merkteken draagt van het Beest mag handel drijven.


En dan de tekst zelf, het document is in het Nederlands geschreven! Is het toeval dat deze gedachten ontstaan in de Nederlandse taal? Natuurlijk ken ik niet alle talen die er op de wereld voorkomen, maar de taal waarin wij ons uitdrukken is ten diepste in zichzelf ook de grens die bepaalt wat we wel en niet zien. Wij wonen in onze taal, hem constant verbouwend naar onze eigen wensen en verlangens.  Het is een wisselwerking, waarin de noeste arbeid van onze voorvaders te zien is. Wat te denken van het prachtige woord “bepalen”, zojuist gebruikt. Volgens de overleveringen een vertaling uit het zeventiende eeuwse Engels door de dichter Constantijn Huygens geïntroduceerd. Be-palen, door middel van paaltjes de grens aangeven. Het beeld van de Hollandse weiden omgeven met een hek van paaltjes drijft ons tegemoet. Alleen in het Nederlands wordt deze metafoor meegegeven aan het begrip begrenzen. Noch in het Engels (bijvoorbeeld determine), noch in het Frans (bijvoorbeeld définer ), noch in het Duits (bijvoorbeeld festlegen), noch in het Portugees (bijvoorbeeld fixar, definir) voor zover mij bekend is, is de zelfde metafoor ontstaan.


Taal herbergt zoveel poëzie en tegelijkertijd helpt de taal om de tekst te schrijven door simpel weg de stof te blazen van soms eeuwen van gebruik. Dus als een taal al niet ergens een vorm van (vrij) zijn in zich heeft en als er niet ergens een Geist van vrij zijn in de taal zelf aanwezig is, maar hij voornamelijk epistemologisch is zoals het Engels, of gericht op ordenen zoals het Duits, Is het lastig om dat wat er is los te zingen uit te taal.


De poëzie veroorzaakt dat elk woord iets bijzonders veroorzaakt bij elk ander woord, ze roepen elkaar op en ze roepen elkaar toe: in het begin van de tekst ontstond het woord “van-zelf-sprekend” in zijn meervoudige gelaagdheid in het “verwoorden” van het stamelen over het onzegbare. Ook dat was alleen in het Nederlands mogelijk. Dat was nooit gebeurd in het Engels of het Frans of het Duits. Als ik in het Engels had geschreven dan had ik de woorden stumble and stammer gebruikt en wellicht utter or articulate, en dan was er nooit een beeld ontstaan waarin “vanzelfsprekend” in zijn oorspronkelijke betekenis mogelijk was geweest: uit zichzelf sprekend, van zichzelf laten spreken, zelf aan het woord zijn: de tekst wordt van-zelf-sprekend.


 Het woord bestaat niet eens in het Engels, wat te denken van die cognitieve woorden zoals, understandable, comprehensible en intelligible? Het is een totaal ander universum! Dat gaat niet over spreken, maar over brein, en nog veel erger, over betekenis. De Engelsen zijn in hun taal al kennisdenkers, ver weg van al het ontologische. En zelfs het Duitse (selbs)verständlich, begreiflich, fassbar, verwijzen naar een denkwereld die zo totaal verschilt van een woord als vanzelfsprekend, dat dit document wellicht nooit vertaald zal kunnen worden. Wat een wereld van verschil tussen het actieve van-zelf-sprekend en het onder controle willen brengen van het begrip be-greif-lich. Dus lijkt het Nederlands de voorwaarde om deze tekst te kunnen schrijven. En tegelijkertijd als taal die zijn eigen grenzen en dode vlekken kent. Taal en de betekenis en de vorming van woorden staan in circulaire interactie met hun gebruikers. Wij schrijvers hebben de taak de taal weer vrij te laten zijn. Levend maken wil zeggen dat er toekomst is voor het woord, dat het weer ruimte krijgt om zich te verbinden met andere woorden, dat er weer humor ontstaat door het woord zelf:  een (on)bepaald lidwoord, zou dat een gebruik van het woord zijn geweest dat Constantijn Huygens voor ogen heeft gehad? Het gaat dus niet om de oorsprong van de woorden op te zoeken, maar om ze te bevrijden van de gevangenis waarin ze verkeren, teruggebracht tot één betekenis en op geen enkele manier meer levend maar enkelvoudig en eenduidig geworden is.


De taal neemt in elke laag van de betekenis het werk zelf ter hand, voor het schrijven, tijdens het schrijven, na het schrijven en in het herlezen, voor het lezen door de lezer, tijdens het lezen en ook weer daarna.


Met de geboorte van de tekst is de Satan[1] en de Duivel verwekt. De interne spanning van de betekenis van woorden die onderhuids blijft, wordt zichtbaar. Juist in dit proces van elkaar betekenende woorden, lijkt van elke uitspraak ook zijn tegenstrever te ontstaan. Schrijven over vrij zijn kan alleen door het vast te zetten in woorden. Woorden gebruiken, verleidt constant om weg te gaan van het zijn van het zijnde naar slechts het zijnde. Woorden gebruiken dwingt om van een ontologische positie een epistemologische positie in te nemen. Het dwingt om eerst te be-grijpen, om de betekenis eenduidig te maken, voordat de ervaring weer kunnen ervaren die aan de basis lag van het geschrevene.


Maar er is meer. Het Nederlands is een uithoek. Gesproken door een handjevol mensen die alleen in de schilderkunst (en een enkeling in het voetbal) van zich hebben laten spreken en verder gevangen in hun eigen taal, volkomen vreemden zijn in een ongeïnteresseerde wereld. Maar dat is wellicht goed! Zoals Longchempa al zei, was het de taak van de toekomstige generaties om de boodschap van zijn leer te behouden door hem niet aan de grote klok te hangen! Hij zei: deze leer dient verre te worden gehouden van diegenen die er niet werkelijk in geïnteresseerd zijn. Dus moet deze tekst wel in het Nederlands, voor een volk dat niet wijs is, in een taal die niemand zal snappen. Amor fati, ironie van het noodlot. Dat wat wordt gevonden, wordt onmiddellijk bedekt.


De meest lezers zijn als de mens die niet bij zijn gevoel kan komen en dan al denkend een theorie over dat gevoel bedenkt. Uren kan hij er over praten, en wellicht wordt hij zelfs een gevoelsmens genoemd. Hij schrijft er geleerde boeken over! Maar gewoon iets voelen, nee, dat zal hij al denkend nooit bereiken. Wat zou een flinke schop onder zijn kont een groot cadeau aan hem zijn en wat zou hij bedenken om dan te doen? Aan elke lezer die dit verhaal weer vast zet, alsof het de waarheid is en er mee aan de haal gaat als een antwoord op problemen, stop met lezen! Je bent een gevaar voor vrij zijn. Onmiddellijk zul je de gedachten hier verwoord je eigen wereld binnenslepen. Je zult ze willen vatten, willen begrijpen. Je zult er iets van gaan vinden. Verdwijn alsjeblieft en laat dit document buiten jezelf bestaan. Het document, documenteert het leven van de gek op de heuvel, voor die andere gekken. Iemand die denkt over voelen zal nooit voelen. Iemand die theoretiseert over vrij zijn, maar het niet is, omdat hij niks doet, zal nooit vrij zijn.


Ik laat het document ontstaan, lees het zelf keer op keer in verbazing en achterdocht! Het zal in de loop van de tijd groeien, krimpen, zuiverder worden, meer obscuur, helderder, meer duister, ontdaan van alle trucen die het geschreven woord biedt, ontlopen aan de valkuil van het denken in betekenis, verbinding blijven zoeken met het zijn van het zijn, een ontologisch document. Steeds vrijer en scherper elke meester en slaaf hekelen en een schop onder hun kont geven, in de hop dat ze weer iets gaan voelen, de weinigen aanspreken die durven te dromen voorbij zichzelf. Wellicht een basis van dialoog en elk nieuwsgierig en babbelend mens wegjagen, leren kletsen, in zijn ondragelijke diepte lichtvoetiger worden, ademhalend als een levend wezen, maar vooral steeds lichtvoetiger. Wat draag jij bij aan de wereld?


Vrij zijn.


Naast het grootste raadsel van het zijn[2], is de vraag naar vrij zijn de meest fundamentele waar wij mensen mee te maken hebben. De vraag: Wat betekent het voor mij om vrij te zijn dooradert nog meer het dagelijks handelen van mensen dan de vraag naar het zijn. Of het nu is dat mensen een vastgezet antwoord hebben, helemaal geen antwoord of dat mensen de vraag open kunnen houden, het doordrenkt ons handelen van seconde tot seconde. Het antwoord dat we op deze vraag formuleren, bepaalt voornamelijk wat we doen. En wat we doen bepaalt mede wat er gebeurt en ons overkomt. We hebben allemaal een zekere ruimte waarbinnen we ons leven kunnen vormgeven. Veel mensen hebben zich die ruimte laten ontnemen of ontnemen zichzelf die ruimte nodeloos.


Het grote raadsel van de mens is dat hij de mogelijkheid heeft tot vrij zijn maar er voor kiest om zichzelf gevangen te zetten in denkbeelden en rationalisaties en praktijken van gevangenneming van het zelf en de ander. Ons samenzijn is een spel van gevangennemen en macht. Zelden is ons samen zijn gericht op groei van elkaars zelfwaardering, in tegendeel. En het lijkt erop dat dat alleen maar erger wordt. Alleen een god kan ons nog redden, zei Heidegger al. Maar dan wel een die op geen enkele manier de oorzaak is geweest van deze wereld.


Vrij zijn is een mogelijkheid die gekozen kan worden. De ruimte die we hebben in ons handelingsrepertoire is vaak vele malen groter dan we ons zelf toestaan. Ten diepste zitten wij als mens voornamelijk ons zelf in de weg en hebben we de wereld zo ingericht dat het ons zelf en in projectie anderen ontnemen van ruimte als volkomen normaal beschouwen. Laing merkte al op dat veel mensen anderen willen veranderen om hun eigen wereld in stand te houden. En stel nu dat dat wederzijds is. In één zin staat daar dan een hele wereld, allemaal mensen die de ander proberen te overtuigen, kwaadschiks of goedschiks om de eigen wereld in stand te houden. Een wereld van vechtende en knokkende mensen. De mens die macht probeert te krijgen over de nader noemde Nietzsche de zwakkere, de slaaf. De mens die zichzelf leert beheersen de sterkere. We leven in een wereld waarin de slavenmoraal de overhand heeft.


De alledaagse mens geniet van hun slavenmoraal en zoals Nietzsche daaraan toevoegt is die niet geneigd om daar iets aan te veranderen: “Velen zijn hardnekkig met betrekking tot de eenmaal ingeslagen weg, weinigen met betrekking tot de bestemming.”


Kan het zijn dat de keuze voor zelfgevangenschap een keuze is, een toevallige mogelijkheid die als interpunctie[3] is opgetreden of is dit een condition humain? Een biologisch gegeven? Of leven we nu een vorm van zijn uit, terwijl we ons niet meer bewust willen/kunnen zijn van andere mogelijkheden zoals vrij zijn? Of hebben we in de vorm die we gekozen hebben de mogelijkheid weggemaakt om het anders te doen? Dat de intrinsieke eigenschap van de huidige vorm het simpelweg verbied om vrij zijn als optie te nemen. Of zitten we aan de grens van wat de mens in zijn zijn vermag? Zijn er slechts weinigen die vrij kunnen zijn, waarbij het slaaf zijn van de anderen een voorwaarde is, zoals Nietzsche stelt? Of is het een vraag die telkens opnieuw gesteld kan worden in de poëzie, in de literatuur, in de filosofie, in de verhalen die we elkaar vertellen? Kan het ook anders[4]?


Wanneer we de vele schrijvers en denkers de revue laten passeren die met het thema aan de haal gegaan zijn, vallen een aantal denkfouten op die veelal zo diep in het bewustzijn van mensen zitten dat als we deze op de agenda kunnen krijgen er meer vrijheid ontstaat in de wereld. Dit nog los van het volksgeloof van de alledaagse mens, dat ook zijn plaats in deze studie krijgt. Dat maakt dat dit essay geschreven wordt. Wanneer deze denkfouten zijn weggewerkt blijft er vanuit de historie voldoende over dat bijdraagt aan de oplossing van de complexiteit die waarneembaar wordt op het moment dat we vrij zijn vorm gaan geven.


Een eerste aanzet tot het onderzoek naar de denkfouten.


Een van complexiteiten van het bovenbrengen van deze denkfouten is wel dat er een verschil bestaat tussen hoe er over gedacht is door onze helden, de grote denkers, dichters, kunstenaars en schrijvers en wat de populaire opvatting is van de alledaagse mens. Was het maar een zichtbaar feit dat het grote denken doorsijpelde in het bewustzijn van de alledaagse mens. Een simpel onderzoek met als thema: wat zou jij doen, zou een veelheid van denkbeelden opleveren, waarover zelfs de meest deterministische filosoof zich achter de oren zal krabben. In een straat interview op TV tijdens Bevrijdingsdag 2009 was het antwoord: vrij zijn is doen waar je zin in hebt. Terwijl de alledaagse mens vorm geeft aan zijn leven, lijkt het haast wel of hij dat doet  zonder er over na te denken, zonder bewust-zijn. De praktijk lijkt die van zelfreïficatie. 


De mogelijkheden die wij ons nu al kunnen denken en voelen, dankzij het titanen werk van onze denkers en kunstenaars is maar voor een klein publiek toegankelijk. De alledaagse mens, die zichzelf gevangen heeft in religie, hebzucht en “wat de buren er van vinden” en wat al niet meer in de vorm van rationalisaties de revue passeert, heeft in al zijn verscheidenheid een wereldbeeld dat nog maar nauwelijks de donkere middeleeuwen ontstegen is.


De beelden en de zelfpraktijk van de alledaagse mens is op zich nuttig: wat zijn de beelden die de alledaagse mens zoal heeft, waardoor hij zich zelfs tot in de beslotenheid van zijn eigen slaapkamer beperking oplegt, die hem van de vrijheid beroven om te handelen? En welke praktijken en mechanismen gebruikt de alledaagse mens om zich niet verantwoordelijk te voelen voor zijn handelen? En waar heeft het systeem van communicatie zijn plaats, zodat het de alledaagse mens volkomen onmogelijk wordt gemaakt om zich als een soort baron van Munchhausen aan zijn eigen haren uit zijn eigen moeras te trekken? Een dergelijk antropologisch onderzoek blijft wel het kijken naar een keuze die ooit gemaakt is door diezelfde alledaagse mens, ergens in zijn leven en vaak een keuze die gespeeld wordt, het is als het vragen aan toneelspelers wat zij al toneelspelend aan het doen zijn en dan hun antwoord als authentiek te aanvaarden.


Voordat we daartoe een onderzoek instellen wil ik eerst een andere vraag stellen. Wat is de bijdrage geweest van de vele denkers en kunstenaars die zich hier mee bezig gehouden hebben. Veelal worden zij gekoesterd als helden, en uitgelegd door een elite van wetenschappers zodat het welhaast onmogelijk is om nog met ze in gesprek te raken. Voor mij zijn het gewone vrienden of vijanden, andere alledaagse mensen die de moeite genomen hebben om op te schijven of op een andere manier te uiten wat ze zoal dachten, ervoeren en voelden. Vanuit dat gevoel wil ik met ze omgaan en op zoek gaan naar dat wat ik als denkfout ervaar. Jammer dat ze niet meer terug kunnen kletsen[5]. Met behulp van de inzichten die we hieruit ontlenen is een onderzoek naar de praktijk van de alledaagse mens eenvoudiger te doen. Zie het deel: geweld in menselijke communicatie.


Enige denkfouten

De geest maakt levend maar de letter maakt dood. Twee basispatronen zijn steeds weer terug te vinden wanneer we op zoek gaan naar de denkfouten die ons de mogelijkheid ontnemen om vrij te zijn. Ten eerste het proces van de reïficatie, dat hieronder nader wordt uitgelegd. Alles wordt telkenmaal ontdaan van zijn levende betekenis en vastgezet in een of twee onbevraagbare definities.  Het denken is vaak het werk van accountants en boekhouders. Ten tweede het gebrek aan oorspronkelijkheid. Het is een constant reageren op elkaar zonder dat de uitspraken van de ander op hun uitgangspunten onderzocht worden, In de loop der eeuwen heeft men een idee geconstrueerd en bouwt men daar op voort. Het materiaal zelf, de mens is zelf nauwelijks aanwezig in de vertogen, zelden wordt in het deken over mensen de mens als metafoor gebruikt. Zo ontstaat een corpus van scherpzinnigheid, waarin het interessanter is om de ander te citeren om de eigen keuze te bevestigen, dan dat er iets ontstaat dat helpt om vrij te zijn. De citaten in dit traktaat werken dan ook nooit als bewijslast, ze hebben geïnspireerd tot zowel een nieuw beeld als tot een andere manier van denken.

Dit document is daardoor zowel een dialoog met het verleden als een breuk. Het baanbrekend werk van Heidegger om het zijn van het zijnde bevraagbaar te maken is van onschatbare waarde, maar ik mag nooit zonder enige vorm van verantwoording zijn bevindingen klakkeloos accepteren. Wat is het dat mij in zijn teksten aantrekt? En wat zegt dat over mij? Welke belang heb ik daarbij? Welke keuzes maakte hij en wat zegt dat over hem? Wat voor kleur onderboeken droeg hij trouwens?  


Veel denkers zie ik voortbouwen op de ander zonder de eigen keuze argwanend te onderzoeken of die van de ander. Zo leest Sartre Descartes en bouwt zijn theorie van de vrijheid op hem, zonder enige vorm van onderzoek. Dat wat Descartes heeft gezegd is al zo. Wetenschappers aan het woord. Binnen hun eigen kaders op zoek naar zekerheid. En wat doet Sartre, spitsvondig, ammendeert hij Husserl, die spitsvondig Descartes heeft geammendeerd.   


En verder het constante aanpassen aan de omgeving. Veel kunst wordt alleen begrepen als reactie op een andere kunststroming, op zich is het een dood werk. Slechts bij zeer weinigen zoals bij groten als Picasso en van Gogh, waait er een frisse wind van oorspronkelijkheid door het werk heen, dat onvergelijkelijk is, dat zichzelf voldoende is, dat slechts epigonen kan oproepen. Dat een begin is dat alleen nog maar afgezwakt kan worden. Alles dat eerst is, is het grootst.


Het brengt al met al de kunstenaar en de denker zelf in het geding. Wat blijft er over als we onze ideeën eerst onderzoek op hun mate van reificatie, als we ophouden met onze eigen selectieve waarnemingsvermogen serieus te nemen en als we op zoek gaan wat wij te bieden hebben aan beelden en methoden?


Dit roept de procedure op van dit onderzoek, haal het stof van bijna elk begrip af en onderzoek het in zijn mogelijkheden. Geef het weer toekomst. Wat kunnen we met woorden zoals “zijn” en “denken”. Wat betekende dergelijke woorden voor de Grieken, zoals Heidegger laat zien? Is de wetenschappelijke methode vanzelfsprekend? Of heeft die in zijn ijdelheid alleen de technische kennis, de ontische kennis doen toenemen, en weinig gegeven aan vrij zijn voor mensen? Kan het dat ik als auteur, in een klein huisje aan het strand, ver weg van elk mens, kan nadenken over vrij zijn, of zal ik voortdurend in interactie met de veelheid van mensen om mij heen blijven interacteren? Zal niet elk werk van grootheid een begin moeten zijn, en tegelijkertijd het laatste op zijn gebied en kan dat nog in een wereld die denkt dat alles er al is?


De denkfouten die in dit werk nader onderzocht zullen worden, worden hier summier opgesomd.



  1. “Vrij zijn”. In deze korte frase wordt er te veel de nadruk gelegd op vrij en te weinig op zijn. De meeste denkers die zich over vrij zijn hebben gebogen hebben het zijn niet betrokken in het betoog dat ze schreven. Daardoor werden het complexe verhalen met een vaak metafysisch karakter, zoals bij Sartre en zeker onvolledig. Of ze verzanden in een soort obscuur mechanistisch denken waarin gedetermineerde robots doelloos handelend hun leven leiden, zoals bij Dennett and the like. Pas als het raadsel van het zijn van het zijnd in zijn hoogte breedte en diepte ervaren kan worden, kan het woord vrij vorm krijgen. Zijn gaat aan vrij vooraf en tegelijkertijd als zijn ten volle ervaren kan worden is vrij vanzelfsprekend.
  2. Vrij zijn heeft te maken met waarheid. Het gebruik van het begrip waarheid is veelal gereïficeerd, volledig representationeel en gericht op taal, waarin die specifieke taal zoveel mogelijk de werkelijkheid moet weergeven. Hiertegenover stelde Heidegger voor om waarheid niet representationeel op te vatten maar als het licht dat elk mens op de wereld kan laten schijnen. Waarheid in de zin van jezelf laten zien en in de zin van jouw zijn als licht te laten schijnen op dat wat je tegenkomt. Tussen beide mogelijke zienswijze staan allerlei vragen en mogelijkheden. Het paressia bij de grieken dat voornamelijk de plicht uitdrukt van de edele om altijd de waarheid te spreken, bergt beide betekenissen in zich, zoals Foucault heeft laten zien. De complexe verhouding tussen representationele waarheid en jezelf laten zien is een vraagstuk van ethiek die in het alledaagse zijn steeds opnieuw gevraagd kan worden en zelfs in de interactie steeds open kan zijn.  De wereld is nooit af.
  3. Het uitgangspunt van veel denkers is geweest dat zij de mens als subject of object hebben beschreven en in dit subject of object vervolgens een bewustzijn-ding en al dan niet vrije-wil-ding hebben gesitueerd. Twee dingachtige ietsen, waarvan vervolgens de aard onderzocht diende te worden. Dit heeft nog nooit tot een bevredigende gedachtegang geleid. Al was het maar dat het nog steeds teveel lijkt op de ziel die toch meetbaar ergens in ons moet zitten. Het spreken van vrijheid-hebben en daaraan gekoppeld een een-vrije-wil-ding en een-bewustzijn-ding, maken het verhaal dat we maken over onszelf statisch. Vrij-zijn is een werkwoord waarin een bijzondere vorm van zijn van het er-zijn zich manifesteert.
  4. De stap van het-vrije-wil-ding naar het metaforiseren en het denken in de metaforen van de tijdgeest[6], is dan makkelijk te nemen. Nu zijn we in deze tijdspanne geneigd om mensen te zien als een computer. Dat we vrijheid-als-ding dan reduceren tot een epistemologische vraagstuk is vervolgens alleen maar vanzelfsprekend. Heideggers constatering dat we te maken hebben met zijnsvergetelheid is nog niet voorbij, en zal zo blijven zolang we denken dat informatie over de wereld hetzelfde is als weten van de wereld. De alledaagse mens worden eerst epistemologisch beoordeeld en dan pas ontologisch. Dat dit volkomen scheef gaat wordt niet opgemerkt. Computers zijn eens en vooral gegevensverwerkende apparaten; optel en aftrek machines. Analoog daaraan is ons beeld van mens zijn dan ook meer gefocused op wat de mens aan gegevens produceert, hetgeen we dan communicatie noemen in plaats van op de mens zelf. Een analogie die opgaat voor computers en niet voor mensen illustreert dat: het maakt geen ene ruk uit op welke werkende computer deze tekst geschreven wordt. Het is een denkfout met verstrekkende gevolgen om de inhoudelijke communicatie belangrijker te vinden dan de mens die we aanspreken. Terwijl ik hier rustig kan typen dat dit een klere computer is, kan ik aanmerkelijk minder makkelijk tegen mijn naaste zeggen dat zij een klere mens is. De onmogelijk complexe relatie tussen onze taal en hoe wij ons zijn beleven zal nog ter sprake komen.
  5. Een-vrije-wil-ding wordt makkelijk metafysisch in die zin dat het aan ons waarnemingsvermogen lijkt te ontglippen als we het echt willen zien en we het derhalve maar in termen verwoorden die mystiek zijn. Metafysiek, omdat het zich buiten het fysieke lijkt op te houden. Dat metafysica in dat opzicht een al te makkelijke vuilnisbak is van alles wat we niet vatten in dingachtige oplossingen is helder. Een-vrije-wil-ding wordt daarmee losgekoppeld van het zijn en raakt makkelijk gereïficeerd.
  6. Vrij zijn heeft voor veel denkers van het vrijheid-ding het vraagstuk opgeroepen van een solopsitisch ik. Een vraagstuk dat onlosmakelijk vast zit aan Descartes “twijfelend sum”. Zeker zijn van het eigen twijfelen, laat elk ander mens of ding buiten zicht. Gedrag en ervaren staat nooit op zich. Het is altijd een ervaren van, het is altijd een handelen in relatie tot. Het Vrijheid-ding is het vraagstuk van het bewust-zijn van de enkeling. Vrij zijn als gedrag en ervaren heeft te maken met samenleven. Niet gedragen kan niet en is altijd in relatie to iets of iemand, we bewegen onze hand naar…, we zeggen iets tot… niet gedragen kan niet en dat geld dan ook voor communiceren. Niet communiceren is onmogelijk. Samenleven en samen zijn is derhalve primordiaal over een “twijfelend ik” zijn. Er is altijd eerst een handelend wij voordat er een ik is.
  7. In veel denkwerk wordt samenleven gereguleerd vanuit de gedachte dat vrijheid het zelfde is als ruimte nemen. Vrij zijn is veeleer de ruimte hebben maar niet daarom maar nemen zodat samenleven onmogelijk is. Hegel merkte al op de mens die volledig doet wat er in hem opkomt in feite slaaf is van zijn eigen driften en behoeften. Het is overigens een typisch voorbeeld van een  gedachte die de alledaagse mens zich nooit eigen heeft gemaakt. Het alledaagse babbelen over vrij zijn situeert zich in termen als je prettig voelen en het vermijden van je onprettig voelen en doen waar je zin in hebt, wat voornamelijk hetzelfde is als plezier maken.

Kortom, door het vrij zijn niet meer te verstaan in zijn zijn en als gedrag in de wereld, heeft ons opgeleverd dat we er over denken in termen van een representationele waarheid, in termen van een mens-ding dat een bewustzijns-apparaat-ding heeft dat een vrije-wil-ding heeft dat we vervolgens feilloos metaforisch konden inpassen in de voorhanden dingen om ons heen zoals eens de stoomlocomotief en nu de computer. In al de complexe relaties die hierom/onder/bij ontstonden paste de epistemologie beter dan de ontologie. Daardoor is het ik primordiaal geworden over het wij, wat een fundamentele omdraaiing is van wat er aan de hand is. Het wij is in de interpunctie meer fundamenteel dan het ik. Het kennen en weten gaat niet meer over de verbinding die wij met de wereld hebben maar over de kennis van de wereld. Wij leefden al in een wereld van simularca[7], nog voordat de televisie was uitgevonden. 


Om tot een ontologisch ervaren en gedragen vrij zijn te komen zullen we veel meer op zoek gaan naar een mens als er-zijn die ervaart en handelt in een weten van de wereld[8]. In een bewust-zijn (als werkwoord) van de wereld. In een zich opgaand weten in de wereld.


De vraag naar hoe het menselijk brein werkt is boeiend maar teveel een wetenschappelijke vraag die nu nog door wetenschappers wordt gedaan die een vooral een pragmatisch en mechanistisch wereldbeeld hebben. Of anders gezegd, mensen die op zoek zijn naar het zekere binnen hun zekerheid. Die opgesloten zitten in gereificeerde metaforen van machines. Die kunnen en willen localiseren waar in die machine de taalfunctie zit, waar in die machine de geest zit. Het logisch denken mechanisme. Het zoeken van de wetenschapper is ook een gevolg van zijn eigen irrationeel gekozen eigen metafoor. We weten het niet, is nog steeds het grootst deel van die kennis. En het is voor mij volkomen onduidelijk hoe we door de manier waarop we kijken niet iets over het hoofd zien dat juist tot een fundamenteel andere manier van kijken zou leiden. Voor het onderzoek naar vrij zijn, is het een overbodige en nutteloze exercitie. Al handelend en ervarend zoekt elk mens zijn weg. Dat er ergens een taal-functie-ding in zijn hoofd gelocaliseerd kan worden, draagt op geen enkele manier bij aan het hanteren van dat circulaire proces waarin wij zijn, wij ons bevinden, en waarin wij onszelf gevangen laten nemen in de onmogelijkheid om vrij te zijn.


Deze denkfouten hebben een wereld gemaakt waarin vrij zijn niet meer mogelijk is. In de oplossing hiervan ligt een geheel andere wereld verscholen.


Zijn is eerst, en dan pas kan de vraag gesteld kan worden naar mensen en dan pas naar vrij zijn.  Het lijkt in de lijn der verwachting te liggen dat er eerst een zijnde is die zich bewust kan zijn van zijn zijn voordat de vraag van vrijheid opkomt. Vrij zijn is vooral zijn als mens.


Vrij zijn is ook onlosmakelijk verbonden met in waarheid leven. Waarheid in de zin van jezelf laten zien en in de zin van jouw zijn als licht te laten schijnen op dat wat je tegenkomt.


Vrij zijn heeft te maken van gedrag, ervaren, denken, weten kan vrij zijn, evenals de keuze van hoe te handelen in elk willekeurige interactie met elk willekeurig ander, inclusief jezelf. Vrijheid is en ding dat je kunt bezitten. Dat heeft niets met vrij zijn te maken, behalve dat het een vals personae daarvan is.


Vrij zijn heeft te maken met samenleven. Vrij zijn in een sociaal vacuüm heeft geen enkele zin.


Dit maakt dat er een verwevenheid ontstaat tussen vrijheid, het zijnde, het zijn van het er-zijn, waarheid en samenleven. Dat ik waarheid niet alleen in representationele zin wil opvatten komt omdat het te beperkt is. In waarheid vrij zijn wil vooral zeggen jezelf te kunnen laten zien. Maar alleen dat is ook te beperkt, we zijn geen eenzame zenders die contextloos kunnen zenden. Dus is een zeker mate van representationaliteit wel noodzakelijk. De interactie en daarbinnen de definitie van de situatie, bepaalt echter de verhouding. Het is bijna alleen in het hier en nu uit te zoeken waar waarheid representationeel meer de voorkeur heeft dan zonder daar acht op te slaan, jezelf te laten zien.


Vrij zijn als vrij zijn van dwaze gedachten.


Stel we verwijlen in deze paragraaf bij de idee dat vrij zijn te maken heeft met zelfwaardering. Dat een juiste zelfwaardering wil zeggen dat je jezelf en de ander neemt zoals hij is en vervolgens dat daardoor een vrijheid van denken en handelen ontstaat die helpt om te groeien. Om te ontwikkelen.  Wat is er dan voor nodig om zo een toestand te bereiken? Er vallen dan een aantal dingen op. We zijn namelijk opgevoed door een andere generatie. En dat opvoeden hield voornamelijk imiteren in van die generatie in een tijd dat we zelf weinig oordeelsvermogen hadden om de voorbeelden te evalueren. Sterker nog, oudersystemen leren door verbondenheid op relationeel niveau: het is mijn papa dus hij heeft het bij het goede eind. In de eerste 5 jaar van ons leven leren we daardoor al zo ongelofelijk veel dat het een paar mensenlevens duurt om dat opnieuw te beoordelen. En intussen hebben wij die lessen alweer doorgegeven aan een volgende generatie. Vrij zijn wil in dit verband dus zoiets zeggen als vrij zijn van alle zaken die we geleerd hebben als kind dat ons vasthoud in wat we nu doen. Nietzsche neemt in dat verband een iets voorzichtiger standpunt in als hij zegt dat hij het meest gezonde mens is omdat hij beter wil worden. De uit zijn brieven sprekende symbiose met zijn moeder en zijn zuster is ziek. Zijn boosheid op de surrogaat papa Wagner, hoe terecht ook, is ook de teleurstelling van een puber in zijn papa, die niet de held bleek te zijn die hij dacht. Zijn werk, hoe briljant en geweldig ook, kan gelezen worden als het werk van iemand die zo druk bezig was met de wereld te verbeteren, dat hij geen tijd hoefde te nemen om met zijn eigen gekte aan de slag te gaan. En wat te denken van het beeld van Nietzsche, een van onze meest oorspronkelijke en heldere denkers, die zich door zijn moeder en zijn zustere liet betuttelen in hun brieven?


De vraag die mij nog het meest bezig houdt is wat hij met zijn briljante waarnemingsvermogen en even briljante stilistische gaven had kunnen doen, nadat hij die symbiose beslecht had. We zullen het nooit weten.


Behalve deze psychologische verbondenheid aan een jeugd waarin we tomeloos leerden zonder de juiste vragen te stellen, zijn we ook opgegroeid in een wereld waarin ideeën over de wereld bestaan. Veel van die ideeën houden het ook tegen dat we een vrij zijn kunnen bereiken waarin het gedrag en de interactie gericht is op de groei van ieders zelfwaardering. Wij ervaren die wereld als gegeven. En beseffen niet meer dat de meeste ideeën geconstrueerd zijn. We kunnen ons maar met moeite een wereld voorstellen waarin die gedachten niet bestonden. Ze “zijn” voor ons. Dat veel van die gedachten ons in de weg zitten om een wereld te maken waarin mensen vrij met elkaar zijn, zien we niet. Het woord zijn is uitgevonden, bedacht. Heidegger laat zien dat er een tijd is geweest waarhet woord “zijn” verbondenheid met de wereld uitdrukte, waarin het het zijn van de zijnde deed ervaren. Nu drukt het woord veelal een subjectmatig en objectmatig dingachtig iets uit dat vooral zo moet blijven en onveranderlijk en standvastig is.


De manier waarop wij elkaar ervaren is ooit direct en onbemiddeld geweest. Zoals Levinas heeft laten zien is de categorie door Aristoteles uitgevonden en zien we nu eerst de categorie en zijn we niet meer in staat om de mens achter die categorie te zien. Denken is nu teruggebracht tot een praktijk van de logica en zijn gedachten eenheden van informatie geworden. We stellen het tegenover voelen. Maar ook logica is een uitvinding van de leerlingen van Aristoteles, die in hun school methoden bedachten om hun ideeën over te brengen. Ze hebben de mens definitief uit het paradijs van het ontologisch zijn verdreven naar een wereld van techné en epistemologie.


Wij scheppen onze wereld met onze ideeën. We zetten onszelf vast in uiterst vernauwende gedachten en ideeën die we op geen enkele manier bevragen. En zo komen we tot praktijken van gevangenneming en uitsluiting die haaks staan op wat we zouden doen als we die gedachten niet hadden gehad.


Gebrekkig als we zijn nadat we bij onze ouders geleerd hebben dat we alleen ok zijn als we perfect zijn, opgegroeid in een wereld waarin zuiver zijn is vervormd tot een methode van denken en omgaan met informatie, hebben we een zo grote achterstand opgelopen, dat gewoon zijn onmogelijk is geworden, laat staan vrij zijn.


Daarbij komt dat we ons zelf gevangen weten in een wereld waarin de ene mens de ander aan zichzelf probeert aan te passen om in ieder geval het eigen zelfbeeld in stand te houden. Het lijkt me helder om voor buitenstaanders te zien is dat veel mensen een beeld hebben dat niet overeenstemt met wat zij werkelijk zijn. Mensen maken zichzelf veelal groter of kleiner dan zichzelf. Vervolgens worden ze in de wereld veelal wel geconfronteerd met deze discrepantie. Maar terugkeren naar de oorspronkelijke zelfbeeld is voor velen niet de weg. Ze bouwen op basis van hun ervaring liever een nieuw zelfbeeld over het zelf beeld dat al fout is heen. Dat staat daarmee dan al twee slagen af van de oorsprong maar is omdat het om het ervaren van de discrepantie gaat vaak wel een bijna kopie van dat oorspronkelijk zelfbeeld. Maar niet helemaal. Zo maken we elkaar gek.


Ik weet dat ik iets niet kan, maar om te overleven maak ik mezelf wijs dat ik het wel kan, vervolgens maakt de wereld mij duidelijk dat ik het toch echt niet kan en dus doe ik net alsof ik het niet kan, wachtend op het moment om te tonen dat ik het wel kan.


En het tegenovergestelde gebeurt ook: Ik weet dat ik iets kan, maar om te overleven doe ik alsof ik het niet kan, iedereen maakt me duidelijk dat ik het wel kan dus doe ik net alsof ik het wel kan.


Ogenschijnlijk is dit een normaal mens dat heeft geleerd door ervaring wie hij is. Maar intern functioneert nog steeds het beeld van het tegenovergestelde en een nog vager bewustzijn van het authentieke ik. Het ik wordt pas weer authentiek als het onderliggende valse zelfbeeld verdwenen is. Nu is het een vals zelfbeeld op basis van een vals zelfbeeld, dat toevallig veel lijkt op het reële zelfbeeld. Maar elke keer als de persoon denkt dat hij ruimte heeft, zal hij terugkeren naar het valse zelfbeeld. Zie je wel dat ik het kan, zal hij roepen, als plotseling het tegendeel wordt bewezen van wat het authentieke ik echt vermag. En verder zal hij constant bezig zijn om de wereld om hem heen te beoordelen op hoe hij gezien wordt: ziet die ander dat ik het kan, terwijl hij doet alsof hij het niet kan?


Het valt me op dat veel dynamiek van de wereld door deze beweging wordt vormgegeven. Het resultaat van wat we doen is geen gevolg van een authentiek ik dat een authentiek ik ontmoet maar op de ontmoeting van twee valse zelfbeelden, die onmiddellijk de ander gaan af tasten of het mogelijk is om te tonen wat elk individu werkelijk van zichzelf denkt. En dat dus een vals zelfbeeld is. Dus iemand die denkt dat hij iets kan, terwijl hij het niet kan en derhalve doet alsof hij het niet kan, zal heel blij zijn met iemand die denkt dat hij het wel kan. Eindelijk iemand ontmoet die mij op mijn waarde kan schatten! Iemand daarentegen die het valse beeld van het valse beeld bevestigt, wordt als lastig ervaren. Terwijl iemand die dwars door die lagen heen prikt een regelrecht gevaar is.


Reïficeren als gedrag.


We hebben als mens de onmogelijke eigenschap om complexe, altijd veranderende gebeurtenissen vast te zetten. Het lijkt haast wel aangeboren gedrag deze behoefte om alles te vereenvoudigen en het vervolgens het resultaat niet meer te willen onderzoeken op zijn realiteitsgehalte. Een woord dat daarbij genoemd wordt om dat proces te beschrijven is reïficeren en het resultaat wordt een reïficatie genoemd. Reïficatie is in het latijn een samenvoeging van Res (ding) en Facere (maken) en dus letterlijk ding-maken betekent en dat in het Duits bij Nietzsche en later bij Marx gevonden kan worden als verdinglichung. Het laat zich vergelijken met Hypostaseren dat zich meestal beperkt tot het zelfstandig maken van een abstractie terwijl reïficeren in enger zin wordt gebruikt voor abstracties van sociale processen en meer in filosofische teksten voorkomt. 


Zo wordt het gebruik dat Marx van het woord verdinglichung maakt, in het Engels vertaald door reification. In dit essay wordt de woorden reïficatie en reïficeren gebruikt. Het woord verdinglichung heeft nog wel iets, maar het woord verdinglijking als Nederlands pedant klinkt mij niet in de oren, hoewel het wel gebruikt wordt in Nederlandse teksten. Een kwestie van smaak dus. Voor elk geval waarin een dynamische gebeurtenis tot ding gemaakt wordt gebruik ik het woord reïficatie.


Om tot een reïficatie te komen zijn een aantal abstractiestappen nodig die vervolgens vergeten worden of zo vanzelfsprekend worden dat ze niet meer als vreemd ervaren worden. In de gestalt psychologie wordt het voor het tegenovergestelde proces gebruikt. Hier betekent het woord juist dat er iets toegevoegd wordt aan de werkelijkheid die voorhanden is om van een patroon iets anders te maken. Het figuur suggereert een ander patroon en dat patroon wordt zo overheersend dat het er ook daadwerkelijk is. In beide gevallen gaat het erom dat van een werkelijkheid in al zijn complexiteit iets gemaakt wordt dat wel voorkomt uit die werkelijkheid maar het niet meer is. Het raakt dan pas gereificeerd als het gemaakte beeld niet meer terug te draaien is. Zolang je in de gestalt de verschillende mogelijke beelden kunt zien, blijft het bij het maken, maar raakt het beeld zelf niet gereificeerd. Dat geldt ook voor het abstraheren. Zolang we weten dat we het doen, kan de werkelijkheid altijd weer herwonnen worden op het beeld.


Het reïficeren is zelf gereïficeerd geraakt. Het is een deel van ons ervaringssysteem, dat zo diep verankerd is dat we het als normaal beschouwen. Ergens en op een of ander manier zijn we niet in staat om vraagtekens te plaatsten bij wat wij zelf maken van onze ervaringen. De meest simpele vraag die ooit gesteld is: Wie weet is het ook anders[9], blijkt in veel gevallen ook de meest bedreigende.


Er lopen hier twee dingen door elkaar. Het is maar goed dat we niet bij voortduring de volledige hoogte, breedte en diepte van elk proces ervaren. Ons kenvermogen is daar gewoon te klein voor. De wereld, die het geval is, is simpelweg te moeilijk voor ons. En er is teveel dat gewoon buiten ons waarnemingsvermogen valt. Dus dat deel hoort wellicht bij ons, we maken van alles dat we ervaren iets en dat iets is iets waar we even mee uit de voeten kunnen.


De tweede stap, dat we ons niet bewust zijn van onze tekortkomingen en dat we onze conclusies tot een reïficatie verheffen die niet meer bevraagbaar is met de simpele vraag: kan het ook anders? Is niet het gevolg van een beperking, maar lijkt een bijna weloverwogen strategie van mensen die het niet willen weten. Er komen allerlei bewustzijnsprocessen en allerlei sociale processen om die hoek kijken die het onmogelijk maken om de dingen lichter te ervaren. Dat laatste heeft niets met onze beperkingen te maken. Het is aangeleerd en ook de duizenden geboden en verboden die het vervolgens onmogelijk maken om tot een bevragen van onszelf te komen zijn aangeleerd. We zijn niet geboren met een fabrieksarbeidersgen dat ons ontegenzeggelijk een fabrieksarbeider maakt. Of een baas gen.


Hiermee bijten we onszelf wel in onze eigen staart. Er lijkt een hoge mate van belang te zitten in een voorspelbare wereld. Die maken we door te reïficeren. Een uitspraak als: de beurs gaat van zelf weer stijgen, is een reïficatie ad absurdum en tegelijkertijd alledaagse spreektaal. Alles is mogelijk en ook dat de beurs morgen verdwijnt. En wat is dat dan de beurs? Als je hem surrealistisch zou opvatten maak sowieso iets heel anders van die zin. Maar voor mensen die hun geld op de beurs beleggen, geeft de zin een veilig gevoel en wellicht dat op basis van dat gevoel mensen aandelen kopen en daardoor “de beurs weer gaat stijgen.” Echter omdat we abstraheren van de miljarden menselijke handeling en ontelbare gebeurtenissen die tezamen  “de beurs” maken, wordt hij juist onvoorspelbaar. We denken een veilige wereld te maken door te abstraheren van de dynamische werkelijkheid en worden keer op keer door die weggelaten werkelijkheid om de oren geslagen. In onze dappere poging om de wereld te reïficeren, spelen we het kind dat zijn hoofd onder de dekens steekt omdat het bang is voor een boef die zo haar slaapkamer binnenkomt. Vaak werkt dat. Voornamelijk als de boef niet komt. We kunnen dan rustig in slaap vallen in de wetenschap dat onze strategie heeft geholpen. En we weten wat we in de toekomst moeten doen. Jammer voor die paar bij wie op een sombere doch kraakheldere dag toch een boef binnenkomt….


Hiermee komen we wel tot een kern. Deels is het proces van verdinglijking te verstaan vanuit ons onvermogen om alles te ervaren. Onszelf bevragen of dat wat we van een situatie gemaakt hebben, realiteit heeft, is iets wat we te leren hebben. Dat hebben we afgeleerd en vervolgens is dat afleren zelf gereïficeerd geraakt.


Ik heb het hier niet over het platte reflecteren. Vaak is dat niets anders dan een gemaakt beeld vervangen door een ander gemaakt beeld. Juist omdat we onszelf al vastgezet hebben door onze methoden en onze beelden van onze werkelijkheid vast te zetten, is een reflectie vaak meer van hetzelfde. We maken beelden. Dat doen we volgens een vast patroon dat ons eigen is. Ik blijf het beeld voor ogen hebben van mij en mijn zoon in een padaria in Sao Paulo. Wij kijken samen naar buiten. Ik zie de schaars geklede dames voorbij komen en heb daar zo mijn beelden bij. Maar zoon zit ook ingespannen naar buiten te kijken. Als ik hem vraag wat hij ziet, zegt hij: allemaal autos. Terwijl mij geen auto opgevallen was, keek hij geen rondborstige dame aan. Dit simpel te beschrijven proces van kiezen is iets dat nader uitgewerkt zal worden. Wat er nu over gezegd kan worden is dat dit proces van kiezen zelf ook gereificeerd is. Niemand vraagt zich meer af of dat wij hij kiest uit het aangebodene ook anders kan en wat dat zou opleveren.  Boeind is heirover geschreven door onder andere G. Bateson in What a schoolboy should know en op een heel ander wijze Oliver Sacks: The man that mistook his wife for a hat.


Naast dat het proces van kiezen gereificeerd is, geldt dat ook voor het denken dat volgt op het kiezen, of tegelijktijdig plaatsvindt, of bezig is zich te voltrekken. En dat denken uit zich als gedrag. Laten we het even beperken tot het trekken van conclusies. We trekken de conclusies aldoor op dezelfde wijze. Het lijkt bijna wel of onze hersenen een soort rivierbedding zijn die onmogelijk zijn eigen bedding kan verplaatsen. Hierdoor ontstaat bij mij af en toe het idee dat ik in een sterk gehomogeniseerde wereld met een zo beperkte set van gedrag te maken krijg, dat ik denk dat mensen robots zijn. Iedereen reageert op dezelfde wijze op de zelfde prikkel en iedereen ervaart zichzelf daarin als zelfstandig. Zo kan het klapvee in een teevee show ertoe gebracht worden om het gedrag terug te brengen tot klappen, juichen, boe roepen of stil zijn. Volledig gereificeerd is het hele patroon van een podium optreden van een artiest. Het publiek is onrustig voordat hij opkomt, juicht als hij opkomt, vertoont allerlei voorgekookt meedoe gedrag als hij bezig is en roept bis en dat hijj terug moet komen als hij klaar is. 


Ten derde zijn de beelden die we maken zo vast dat het proces van reflectie vaak niet veel meer is dan het passen van het andere in hetzelfde beeld. Als we eenmaal gekozen hebben om een mooie vrouw te zien en niet een auto, en daar vervolgens een gedachte bij ontwikkelen, dan zal ons gedrag toch nog bepaald worden door het beeld dat we hebben van onszelf en van wat wel en niet kan[10].


Pff, zelfs dit hele relaas gaat als langs vastgezette gedachte dat er zoiets als kiezen, denken en beelden bestaat. Hiet is duidelijk het tegenovergestelde proces van het abstraheren aan de hand. Op basis van een aantal patronen die we kunnen ervaren, vullen we andere patronen in en die noemen we dan zo. We ervaren een aantal gebeurtenissen die we gemakshalve denken noemen, of kiezen of beelden. Maar is dat ook niet alweer het reificeren van het invullen van lege ruimte? We zullen dit later nader invullen.


Daarbij komt dat het een spel is van het denken en denken is in onze westerse maatschappij hetzelfde als logica. En logica is een uitvinding van machthebbers, die de basis legden van de strategieën die wij nu gebruiken om met geweld, macht uit te oefenen over alle zijnden. Ook logica is een uitvinding. Logica hoort bij een soort verstaan van het zijn.  Het hele denken van logica kon pas ontstaan nadat de mens, losgezongen van zijn zijn, door Aristoteles in categorieën opgedeeld werd. Wij kunnen niet meer begrijpen hoe het is om niet in categorieën te denken wanneer we de wereld tegemoet treden. En toch is die tijd er geweest. De taal van de pre socraten, doet een heel andere verhouding tot het zijn vermoeden, zoals Heidegger bijna millimeter voor millimeter ontworsteld aan de spaarzame teksten die we hebben.  Stel dat het mogelijk is om een andere manier van denken te denken, voorbij aan de logica? Hoe zou dat er uitzien? 


Onszelf bevragen betekent dat we in staat zijn om met ons hele zijn de werkelijkheid waarin we ons bevinden kunnen ervaren. Ervaren is dan meer de situatie voelen, gewoon deel zijn van de situatie, bewust-zijn van alles en ook onszelf. Weten in de zin van verbonden weten. Dingen buiten onszelf laten bestaan in plaats van ze toe te eigenen in onze definities. Pas als we in staat zijn om al het andere te ervaren als anders en we onszelf kunnen ervaren als anders dan al het anderen en ons toch verbonden weten door zijn, ontstaat er iets van bevragen.


Wat doen wij mensen precies als we dingen vastzetten? Tijdens dit proces, abstraheren we van details die er op dat moment niet toe lijken te doen. Of in andere gevallen, bevragen we de situatie niet meer en nemen hem als gegeven aan. Vervolgens is het een simpel machtsspel dat zuiver sociaal is, welke definitie dan dominant wordt voor een groep. Zoals eerder gedemonstreerd komt het moment vanzelf waarop dat wat weggelaten wordt, er weer toe gaat doen. Of komt iets wat we over het hoofd hebben gezien alsnog te voorschijn. Voor mensen die de situatie niet hebben vastgezet is dat een normaal proces, maar voor de kleine vastzettertjes die de meeste mensen zijn blijft het schrikken.


Levinas heeft al gewezen op het proces van eerst de categorie te zien en dan pas de mens met wie je te maken hebt. Een man in een zwart pak is een ober. Sartre mag wel heel parmantig beweren dat hij een ober speelt en niet is, maar dat is maar een deel van het verhaal. In de ogen van een ander is hij een ober en derhalve kunnen we hem als zodanig behandelen. Daarbij is de categorie leidend en kunnen we de individu alles attributeren dat we willen. Aan de ander kant ontleent “de ober”aan zijn categorie allerlei ruimte om gedrag te vertonen. En tegelijkertijd en daar gaat het om voor beide partijen, de klant van het restaurant en de ober zelf weten wat ze niet mogen doen. De reïficatie is imperatief voor het handelen. De vraag: “Heeft het gesmaakt?” Dient gesteld te worden en daarbij dient het antwoord op zijn minst enigszins instemmend te zijn. En enige afwijking daarvan zoals in de film Ober van Alex Warmerdam of Faulty[11] Towers van John Clees, leidt of tot grote woede of tot werkelijk hilarische situaties. Het is ongepast en wordt hogelijks niet gewaardeerd van de imperatie van de situatie af te wijken. Dat verwijst naar een bijzondere eigenschap van de reïficatie zoals die van ober en klant. Woede ontstaat alleen als er een wederzijdse afhankelijkheid wordt doorbroken. Het wordt als een grensoverschrijding ervaren, alsof de ijskast opeens terug gaat praten. Ten slotte is de Ober vorhande[12] en de klant ook. Wij gebruiken elkaar en houden het binnen dat gebruik gezellig. Hoewel we onszelf veel vooruitstrevender vinden dan onze voorvaderen, omdat we met een raket naar de maan kunnen, zijn we in dit opzicht in de eeuwige wederkeer niet veel opgeschoten. Allerlei patronen die wederzijds afhankelijke relaties oproepen. En daarmee gevangschap, woede, onmacht, onzekerheid. Vanuit het perspectief van het vastzetten van de wereld is er op geen enkel manier sprake van vooruitgang. Het ergste moet nog komen, zei Schopenhauer al[13].


Er zijn veel manieren waarop mensen elkaar reïficeren. Levinas[14] heeft er op gewezen dat met Aristoteles en zijn wereldbeeld van categorieën, de categorie tussen ons en de werkelijkheid is gekomen. Het is het zoveelste voorbeeld van een idee dat ons ervaren van de werkelijkheid heeft aangetast.  De vraag naar dit proces als wel het gemak waarmee een dergelijk vals beeld zich vasthecht aan mensen, zullen we nog verder uitzoeken. De wereld is hiermee bemiddeld geworden. Wij zien niet langer een ander mens maar kennen hem door middel van de categorie die we hem toekennen. Dit heeft een aantal consequenties.


Ten eerste maken we een kader waardoorheen we naar de ander kijken. Alle dingen die buiten dat kader vallen, zien we gewoon niet meer. Een politieagent op straat, is voor ons geen mens met een liefdesleven, houdt zeker niet van zuurkool of chinees en van menselijke gevoelens heeft hij geen weet. Hij is een ding uit de categorie der overheidsdienaren. Zo is aan de andere kant voor de politieagent de burger een potentiële crimineel. Alleen door bars en hard optreden kan deze potentiële crimineel nog aangesproken worden.


Ten tweede bevat dat kader een soms heel subtiele vervorming van datgene wat we wel zien. Alsof het kader een vervormingslens bevat. Het gedrag van de politieagent is voor ons gericht op ordehandhaving, ook als hij gewoon een praatje wil maken. Als hij ons op straat zou aanspreken met de vraag: “hoe gaat het met je”, zal dit zelden een nomale reactie oproepen: wantrouwend zal “de burger” zich afvragen wat die agent van wil. Door een dergelijke subtiele verschuiving is normaal contact gewoon uitgesloten. Zo is het gedrag van de burger voor “een agent” gericht op ordeverstoring, zelfs als hij zich uit op een manier die bij de situatie past. Een man die zich verzette omdat hij onterecht werd aangehouden, werd extra hard aangepakt omdat hij zich verzette. Een normale dialoog was niet meer mogelijk. Het verzetten was voor de agenten een direct bewijs van zijn schuld.


Daarnaast zijn er dingen die er helemaal niet zijn die toch gezien worden. Twee agenten die over straat lopen, zien we de orde handhaven. Dat ze lekker met elkaar bezig zijn en niet eens op hun omgeving letten, merken we niet op, en dus gaan we de juiste snelheid rijden, stoppen we netjes bij het stoplicht etc. De agenten die bars optreden tegen een potentiele verdachte, zien niet dat wat zij doen wel eens het gedrag bij de ander kan oproepen. Ze hebben geen ruimte meer voor inlevingsvermogen. De (overigens allochtone) man die aangehouden werd en zich daartegen verzette, reageerde op zijn beeld van de werkelijkheid maar ook op wat er op dat moment gebeurd. Het zal hem niet alleen vaker overkomen dan de gemiddelde blanke Nederlander, maar ieder mens zou schrikken als je over straat loopt en plotseling door een paar agenten van je fiets gesleurd werd. En schrikken mag binnen en gereïficeerde omgeving niet.


Verder is het een feest om een ander er op af te rekenen dat hij niet aan het vooraf gegeven kader voldoet. We attributeren de mens die we tegenkomen met de attributen die we aan de algemene categorie ontlenen en verbazen ons er vervolgens over dat die ander daar niet aan voldoet. We hoeven in ieder geval geen contact te maken met die ander.  We zeggen “een-goede-manager” dient “communicatief vaardig” te zijn, en vervolgens zeggen we van het individu dat hij daar niet aan voldoet en dus geen manager meer mag zijn. Salliant daarbij is dat communicatief-vaardig  zelf ook een reificatie is. Het betekent veelal dat ik als hoorder mag bepalen of ik de ander begrijp en als ik dat dan niet doe, dan komt dat door de ander. De hele mogelijkheid om een ander niet te begrijpen wordt teruggebracht tot een niveau van informatieoverdracht.  De ander zien we niet meer, rustig controleren we of het gedrag van de ander aan het voorgekookte bestaan voldoet en reken hem er op af.  Zwetend van ellende staat “de manager” getrained door “de supercoach” de laatste 10 tips voor een efficiënte communicatie uit te voeren, tijdens een spreekbeurt voor “het personeel” dat tevreden op zoek gaat naar de fouten die hij maakt in de 10 tips, om als deze gevonden worden, tevreden te constateren dat het-weer-helemaal-niks-was.


Met het plaatsen van categorieën tussen onszelf en de wereld, tussen onszelf en de ander, maar ook in het ervaren van onszelf, maken we een schijnwereld die voor ons ogenschijnlijk voorspelbaar is, maar in werkelijkheid volkomen duister en onbegrijpelijk. Welk geweld moeten we onszelf aandoen als we keer op keer ervaren dat het anders is dan we verwachtten op basis van onze voorspelbare gecategoriseerde wereld. Al die dingen die we niet meer kunnen zien, zijn er wel degelijk en hebben hun consequenties. En die consequenties komen elke keer hard aan als we ze gewoon niet zien aankomen. Al het gedrag dat we vertonen omdat we denken dat het past in een wereld die ons voorkomt als een verzameling categorieën en waarin we keer op keer onze neus stoten, maakt ons eenzaam.  Weggedoken in een hoekje kijken we TV en houden ons zoveel mogelijk overal buiten.  


De interactie is niet meer gebaseerd op de ontmoeting in de werkelijkheid maar het handelen is al van te voren imperatief gemaakt.  Cultuur is niet veel meer dan de karikaturen accepteren die we van elkaar maken en daar naar handelen.  We spelen alleen nog maar toneel en de meeste mensen zijn zo geschift dat ze dat toneel als de werkelijkheid ervaren.


[1] Satan, Hebreeuws voor tegenstrever, maar ook voor zwerver. Duivelkomt uit het latijn: diabolis. Door middel van pijlen de ander ten val brengen. De tekst roept alleen al door geschreven te worden zijn eigen tegenkracht op. Vrij zijn, in zijn ontologische uitgestrektheid zal nooit onder woorden gebracht kunnen worden. Vrij zijn spreekt voor zich. Daarbij komt dat de paradox onontwarbaar is: het is onmogelijk om tegelijkertijd de wereld te kennen zonder woorden en om tegelijkertijd de wereld te vernietigen omdat ze in woorden gevangen genomen wordt.                                                                                                                                                                                                                                [2] Heidegger noemde de vraag naar het zijn: Waarom is er eigenlijk zijnd en niet veeleer niets? De in rangorde eerste, want ruimste, diepste en oorspronkelijkste vraag. Dat neemt niet weg dat de alledaagse mens vooral handelend en ervarend is en in dit handelen bijna per seconde te maken heeft met de confrontatie van hem met zijn eigen beeld van zijn vrijheidsgraad.                                                                                                                                                                                                                                             [3] Interpunctie, afhankelijk van waar we het begin van de interactie leggen, krijgen we een andere interpretatie van de werkelijkheid.                                                                   [4] Deze vraag, een titel van een boek van Paul Watzlawick, blijkt de meest bedreigende van alle te zijn.                                                                                                           [5] Kletsen bergt in zich de zin van met elkaar in gesprek zijn met de mogelijk om tegen elkaar aan te slaan, te kletsen.                                                                                       [6] In de tijd van Schopenhauer ging het om krachten die op elkaar inwerkten. Zij leefden dan ook in de tijd van de stoommachine. Vrijheid leest daar als de grote stoomwals die zijn gang kan gaan, de trein die vaart kan maken, belemmeringen die zich voordoen, krachten die nodig zijn om die belemmeringen te overwinnen.                                                                 [7] Zie baudrillard: 1001                                                                                                                                                                                                                     [8] Zie Witgenstein: “Die Welt ist alles, was der Fall ist”. En daar is kennis van de wereld hooguit een deel van maar niet de wereld zelf.                                                                 [9] Zie Watzlawick: Wie weet is het ook anders?                                                                                                                                                                                   [10] Pff, zelfs dit hele relaas gaat als langs vastgezette gedachte dat er zoiets als kiezen, denken en beelden bestaat. Hier is duidelijk het tegenovergestelde proces van het abstraheren aan de hand. Op basis van een aantal patronen die we kunnen ervaren, vullen we andere patronen in en die noemen we dan zo. We ervaren een aantal gebeurtenissen die we gemakshalve denken noemen, of kiezen of beelden. Maar is dat ook niet alweer het reificeren van het invullen van lege ruimte? We zullen dit later nader invullen.                                   [11] Helaas heette het restaurant elke aflevering net even iets anders, zodat mij slechts rest een willekeurige uit te kiezen met als risico dat kleine vastzettertjes dan denken dat het alleen om deze aflevering gaat.                                                                                                                                                                                                           [12] Vorhande, zie Heidegger, een gebruiksvoorwerp is vorhande, een ding dat we gebruiken. Een consequentie van reificeren van mensen is dat we ze degraderen van zu hande tot vorhande.                                                                                                                                                                                                                                       [13] Veel erger is: Het is altijd erger dan je denkt. (Michiel Hogerhuis).                                                                                                                                                      [14] Zie: Is de ontologie fundamenteel